straatrumoer
Uiterlijk
- straat·ru·moer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | straatrumoer | straatrumoeren |
verkleinwoord |
het straatrumoer o
- het lawaai dat men op een drukke straat kan horen
- ▸ Slotscène van de kroning met straatrumoer en helikopters.[2]
- ▸ Voor zijn werkzaamheden - onderzoek naar de Franse decadente schrijver J.-K. Huysmans (1848-1907) op wie Aardewijn hoopt te promoveren - moet hij bijna dagelijks in Parijs zijn. Niet tot zijn verdriet: hij voelt zich er thuis, gaat als flaneur op in het straatrumoer.[3]
1. het lawaai dat men op een drukke straat kan horen
- Het woord straatrumoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Jan Siebelink over zijn confronterende roman De blauwe nacht” (03-01-2015), NOS