slaapuur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slaap·uur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van slaap en uur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaapuur | slaapuren |
verkleinwoord | slaapuurtje | slaapuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
het slaapuur o
- het tijdstip dat men gaat slapen, of een uur slaaptijd
- De drukke manager maakte onvoldoende slaapuren per dag.
Gangbaarheid
- Het woord 'slaapuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.