skipiste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

skiër en snowboarder op skipiste
Uitspraak
Woordafbreking
  • ski·pis·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord skipiste skipisten
skipistes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de skipistev / m

  1. (sport) een geprepareerde baan waarover men kan skiën; gemarkeerde zone waarin men kan skiën in een skigebied
    • Wie de laatste dagen van de kerstvakantie niet de skipiste op kon door de extreme sneeuwval in de Franse Alpen, heeft weinig kans om geld terug te krijgen. Skigaranties gaan niet op als er te véél sneeuw valt en verzekeraars vergoeden alleen bij problemen op de terugreis.[1] 
    • Zylka ging op de skipiste voor de hotelerfgename op zijn knieën om haar ten huwelijk te vragen. Paris Hilton: „Ik was zo verrast. Ik heb onmiddellijk ja gezegd. De verlovingsring is zo prachtig en glimmend. Ik trilde ervan. Ik heb nog nooit zo’n mooie ring gezien.”[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf LEON BRANDSEMA 06 jan. 2018
  2. de Telegraaf 02 jan. 2018
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be