Naar inhoud springen

sjouwen

Uit WikiWoordenboek
  • sjou·wen
  • Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘met inspanning dragen’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1]
  • >Oudfries: skiāva: schuiven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sjouwen
sjouwde
gesjouwd
zwak -d volledig

sjouwen

  1. lopen met een zware lading
    • Hij liep met zakken aardappelen te sjouwen. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]