schteealder

Uit WikiWoordenboek

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • schtee·al·der

Bijvoeglijk naamwoord

schteealder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van schteealt

schteealder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van schteealt

schteealder

  1. onbepaald nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van schteealt