schrokken

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  schrokken    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈsxrɔkə(n) /

Woordafbreking

• schrok·ken

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘gulzig eten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1715

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
schrokken	schrokte	geschrokt
zwak -t	volledig

Werkwoord

schrokken

1. overgankelijk zo snel mogelijk eten

   • Hij schrokte de pannenkoek naar binnen om de wedstrijd niet te missen. 

Vertalingen

    1. zo snel mogelijk eten   

Duits: schlingen (de)

Engels: devour (en), pig (en)

Werkwoord

vervoeging van
schrikken

schrokken

1. meervoud verleden tijd van schrikken
   

   • Wij schrokken. 
     
   • Jullie schrokken. 
     
   • Zij schrokken. 

Verwante begrippen

• schrikten

Zelfstandig naamwoord

schrokken mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schrok

Gangbaarheid

• Het woord schrokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schrokken" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.