schout
Uiterlijk
- schout
- In de betekenis van ‘bestuursambtenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1137 [1]
- Afkomstig van het Duitse Schultheiß (iemand die over schulden beslist). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schout | schouten |
verkleinwoord | schoutje | schoutjes |
de schout m
- (beroep) het hoofd van het dorpsbestuur van een schoutambt vanaf de hoge middeleeuwen
1. het hoofd van het dorpsbestuur van een schoutambt vanaf de hoge middeleeuwen
- Het woord schout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schout" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schout" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schout op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be