schoonmaakwoede
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schoon·maak·woe·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van schoonmaak zn en woede zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonmaakwoede | schoonmaakwoedes |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- met te grote neiging om iets schoon te maken
- De spreekwoordelijke Hollandse schoonmaakwoede komt niet voort uit de calvinistische volksaard, maar vindt zijn oorsprong in de grootschalige zuivelproductie op het Hollandse platteland vanaf de veertiende eeuw. [2]
- Ze is gescheiden, heeft een nieuwe relatie en ruimt haar leven op met dezelfde schoonmaakwoede als waarmee ze haar nieuwe huis te lijf gaat. Dat leidt tot een zeer persoonlijke voorstelling, waarin Lenette van Dongen haar publiek een 50-plusser toont die er mag zijn en bij wie, zo concludeert ze als ze terugblikt, helemaal niets is komen aanwaaien. [3]
Vertalingen
1. te grote neiging tot opruimen
Gangbaarheid
- Het woord schoonmaakwoede staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 17 DECEMBER 2009
- ↑ Tubantia Arno Gelder 11-januari-2017