schoonmaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoon·maak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaak schoonmaken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de schoonmaakm

  1. activiteit waarbij iets grondig wordt gereinigd
  2. (pregnant) reiniging van een vertrek of gebouw
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schoonmaken

schoonmaak

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoonmaken
    • ... dat ik schoonmaak. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

schoonmaak

  1. schoonmaak


Veluws

Zelfstandig naamwoord

schoonmaak

  1. schoonmaak