schlank

Duits

Uitspraak

• Geluid:  schlank    (hulp, bestand)
• IPA: /ʃlaŋk/

Woordafbreking

• schlank

Woordherkomst en -opbouw

• erfwoord Ontwikkeld uit Middelhoogduits slanc, uit Germaans *slanka- “dun”, “buigzaam”, verwant aan Nederlands slank.

stellend	vergrotend	overtreffend
schlank	schlanker	am schlanksten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

schlank

1. slank, dun
2. (mode) strak, zonder onnodige franje (van vormgeving e.d.)