scheidt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheidt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitscheiden

scheidt (…) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheiden
    • Jij scheidt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitscheiden
    • Hij scheidt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitscheiden
    • Scheidt uit! 

Gangbaarheid