scala
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sca·la
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘reeks’ voor het eerst aangetroffen in 1772 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scala | scala's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een hele reeks van mogelijkheden die slechts weinig van elkaar verschillen
- Het omgekeerde van superleuk is ‘heftig’, de eveneens uit het Hoogduits overgewaaide aanduiding voor een breed scala van negatieve fenomenen: gevaarlijk, groot, intens. (Hans Beerekamp NRC 24 mei 2016)
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord scala staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "scala" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |