Naar inhoud springen

safari

Uit WikiWoordenboek
  • sa·fa·ri
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘karavaantocht’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
  • safari betekent oorspronkelijk reis in het Swahili.
enkelvoud meervoud
naamwoord safari safari's
verkleinwoord safarietje safarietjes

desafariv/m

  1. expeditie in de wildgebieden in Afrika
    • We zijn naar Kenia op safari gegaan. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]
enkelvoud meervoud
safari safaris

safari

  1. safari
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  safari     le safari     safaris     les safaris  

safari m

  1. safari
  • sa·fa·ri
enkelvoud meervoud
safari safari

safari m

  1. safari

safari

  1. reis