roetsjen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

van de glijbaan af roetsjen
Uitspraak
Woordafbreking
  • roet·sjen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘glijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
  • uit het Duits

Werkwoord

roetsjen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roetsjen
roetsjte
geroetsjt
zwak -t volledig
  1. snel ergens vanaf glijden
    • Wil je nog naam maken, dan kan je maar beter een set ski’s meenemen op de Everest, en geen zuurstof, en helemaal van de top naar beneden roetsjen [3] 
     Want ieder jaar gaat er een nieuw Pietje mee, klein genoeg om door de schoorstenen te roetsjen en handig in klauteren en springen.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen