revaccineren
Uiterlijk
- re·vac·ci·ne·ren
- afgeleid van het Franse revacciner (met het achtervoegsel -eren) [1]
- afgeleid van vaccineren met het voorvoegsel re-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
revaccineren |
revaccineerde |
gerevaccineerd |
zwak -d | volledig |
revaccineren [2]
- (medisch) overgankelijk opnieuw inenten
1.
- Het woord revaccineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Voorvoegsel re- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal