reuzekerst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reu·ze·kerst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reuzekerst
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de reuzekerstv / m

  1. een geweldig kerstfeeset
     Ze zouden kerst thuis vieren, maar met oom Hans Olaf, Alice, Ariadne en Sebastian, ze hadden tenslotte het grootste appartement, ze konden een reuzekerst hebben. Het was misschien een beetje vreemd om een halfuur later drie dagen voor kerstavond oom Hans Olaf te bellen met het radicale hervormingsvoorstel, maar ook in dat gezin vierden ze kerst zonder veel omhaal, voorbereidingen of gasten.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149