reuze

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reu·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • vermoedelijk ontstaan als terugvorming uit samenstellingen waarin  reus zn  als eerste deel de grootte moest benadrukken [1][2]

Bijwoord

reuze

  1. enorm, groot
  2. versterkend voorvoegsel buitengewoon, vaak gebruikt als eerste deel van een samenstelling om de kenmerkende eigenschap van het tweede deel te benadrukken
    Dit wordt in de spelling onderscheiden van een samenstelling waarbij het eerste deel echt naar (de grootte van) reuzen verwijst en de tussenklank als -en- wordt gespeld.
Afgeleide begrippen

Tussenwerpsel

reuze

  1. drukt sterk enthousiasme over een eerdere mededeling uit
    • Je kunt mijn fiets wel lenen.
      Reuze, anders had ik moeten lopen.
       

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen