reutelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reu·te·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reutelaar reutelaars
verkleinwoord reutelaartje reutelaartjes

Zelfstandig naamwoord

de reutelaarm

  1. iemand die met grommende geluiden uiting geeft aan zijn ongenoegen
    • Reutelaar M. en reutelaarster V. Knorrepot, babbelaar, babbelaarster. [2] 
    • De breinkist van een Man die jaren wint wort gemeenelyk een magazyn van zotheit of wysheit, en moet zich by gevolg ontlasten in iets dat zeer inpertinent of zeer leerzaam is: des vint men schier niets belagchelyker dat een' ouden Reutelaar, die zich door Viswyve- of Voerluide-termen van zyne gal ontlast; en ter contrarie is 'er niets waerdiger dan een persoon die zyne studie en ervarentheit tot vermaak en stichting van zyne Lezers emploieert. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen