reutelaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- reu·te·laar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van reutelen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reutelaar | reutelaars |
verkleinwoord | reutelaartje | reutelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
de reutelaar m
- iemand die met grommende geluiden uiting geeft aan zijn ongenoegen
- Reutelaar M. en reutelaarster V. Knorrepot, babbelaar, babbelaarster. [2]
- De breinkist van een Man die jaren wint wort gemeenelyk een magazyn van zotheit of wysheit, en moet zich by gevolg ontlasten in iets dat zeer inpertinent of zeer leerzaam is: des vint men schier niets belagchelyker dat een' ouden Reutelaar, die zich door Viswyve- of Voerluide-termen van zyne gal ontlast; en ter contrarie is 'er niets waerdiger dan een persoon die zyne studie en ervarentheit tot vermaak en stichting van zyne Lezers emploieert. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'reutelaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reutelaar" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1995)–J.H. van Dale Taalkundig handboekje
- ↑ NRC (1980)–Jacob Campo Weyerman No. 20 Rotterdamsche Hermes.Donderdag den 5 Dec. 1720.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be