rechten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rech·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rechtbuigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
  • In de betekenis van ‘een rechterlijke uitspraak doen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1289 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rechten
rechtte
gerecht
zwak -t volledig

Werkwoord

rechten m

  1. je lichaamshouding corrigeren
    • Hij liep naar voren, rechtte zijn schouders en sprak ons toe. 
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

de rechtenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord recht
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord rechte
Hyponiemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen