re-integratiesteun

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re-in·te·gra·tie·steun
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord re-integratiesteun -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de re-integratiesteunm

  1. begeleiding naar een baan van iemand die lang geen werk heeft gehad
     Het bleek ook dat vrouwen minder druk vanuit hun eigen omgeving voelen om te solliciteren én dat ze minder re-integratiesteun vanuit de gemeente zouden krijgen.[1]
     Later krijgt elke ex-soldaat re-integratiesteun van 1320 euro, inclusief beroepstraining om een nieuw beroep aan te leren, of steun om een klein bedrijfje of een boerderij op te zetten.[2]
  2. geld en begeleiding om iemand die na langere tijd terugkeert een goed bestaan in het land van herkomst te bezorgen
     Het vrijwilligeterugkeerprogramma omvat een re-integratiesteun in het land van herkomst. Dankzij die re-integratie worden problemen die migranten bij hun terugkeer zouden kunnen ondervinden, opgevangen en kunnen maatschappelijk werkers concrete oplossingen aanreiken: de steun kan gebruikt worden voor het opstarten van een micro-onderneming, renovatie of huur van een woning, hulp bij het zoeken naar werk, om medische kosten betalen…[3]
     Zoals reeds opgemerkt kwamen gedwongen terugkeerders vanuit Nederland tussen augustus 2018 en mei 2020 in aanmerking voor re-integratiesteun via het ERRIN-programma.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2022 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Map Oberndorff
    “‘Dochters dénken dat ze niet willen werken’” (24 oktober 2018) op sprankmagazine.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2022 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Johan Denis
    “Soedan demobiliseert 180.000 soldaten” (22 oktober 2008) op mo.be
  3. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2022 Weblink bron Gearchiveerde versie “Re-integratie” (24 januari 2022) op fedasil.be
  4. Bronlink geraadpleegd op 23 oktober 2022 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Afdeling Ambtsberichten
    “Algemeen Ambtsbericht Nigeria” (maart 2021), Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, p. 112