pukkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puk·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bobbeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pukkel pukkels
verkleinwoord pukkeltje pukkeltjes

Zelfstandig naamwoord

pukkel v/m

  1. (medisch) bobbeltje op de huid, puist
  2. schoudertas
    • De pukkel was in de jaren '70 een populaire schooltas. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] zich een pukkel lachen
    (figuurlijk) uitbundig vrolijk zijn over iets grappigs of belachelijks
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen