pufferig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puf·fe·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pufferig pufferiger pufferigst
verbogen pufferige pufferigere pufferigste
partitief pufferigs pufferigers -

Bijvoeglijk naamwoord

pufferig [1]

  1. van warm weer dat het zo warm is dat je er benauwd van wordt
    • Nippen aan cocktails of uitgebreid zonnen zit er voor zwangere vrouwen niet in op deze warme zomerdagen. Tel daar nog een stel opgezwollen voeten en een lichaam dat hardnekkig weigert af te koelen bij op en u hebt het recept voor een pufferig vermoeiende week. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen