potten

Uit WikiWoordenboek
Een selectie potten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pot·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
potten
potte
gepot
zwak -t volledig

Werkwoord

potten [2] [3]

  1. overgankelijk in een pot doen
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

de pottenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pot

Werkwoord

vervoeging van
potten

potten

  1. meervoud verleden tijd van potten
    • Wij potten. 
    • Jullie potten. 
    • Zij potten. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen