ponton

Uit WikiWoordenboek
Een ponton

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pon·ton
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vaartuig dat brug ondersteunt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ponton pontons
verkleinwoord pontonnetje pontonnetjes

Zelfstandig naamwoord

de pontonm

  1. (scheepvaart) werkschuit met een vlak dek
    • De steiger is opgebouwd uit enkele pontons. 
     De heimachine was bevestigd op twee betonnen pontons en voorzien van een heiblok van drie ton.[2]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen