polsgewricht
Uiterlijk
- pols·ge·wricht
- samenstelling van pols en gewricht [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | polsgewricht | polsgewrichten |
verkleinwoord |
het polsgewricht o
- gewrichten tussen de onderarm en de hand
- Een half jaar werkte tekenaar Robbie Cornelissen (1957) eraan, dertien meter lang, tweeënhalve meter hoog, en helemaal vol priegelige lijnen, duizelingwekkende patronen en wenkende perspectieven. Een monnikenwerk, een uitputtingsslag en ook ongekend voor een tekening, die wegens de geringheid van de potloodlijn doorgaans een bescheiden formaat toegemeten krijgt. Cornelissen moet een lamme arm hebben gekregen, een ontwrichte schouder, een ontstoken polsgewricht, stekende hoofdpijn, een in trance leeg geworden gemoed. En hij zal op zijn tijd ook net zo in de lijntjes verstrikt zijn geraakt als de toeschouwer die zich heeft laten verleiden om dicht op het voltooide werk te gaan staan, zoekend naar een houvast in dit duizeluniversum van om zich heen grijpende patronen. [2]
- Het woord polsgewricht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "polsgewricht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Edzard Mik 4 maart 2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be