pissigheid
Uiterlijk
- Geluid: pissigheid (hulp, bestand)
- pis·sig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pissigheid | pissigheden |
verkleinwoord | pissigheidje | pissigheidjes |
de pissigheid v
- (pejoratief) boosheid, woede
- In de Tweede Kamer zetten SP en GroenLinks woensdag voet bij stuk. Ze zijn woedend op Minister Melanie Schultz van Haegen (Infrastructuur) omdat ze NS-Sprinters niet wil laten ombouwen zodat ze voorzien worden van sanitaire voorzieningen. SP-Kamerlid Farshad Bashir dreigde met een motie van afkeuring en Ineke van Gent (GroenLinks) stelde een ‘motie van pissigheid’ voor. [1]
- Het woord 'pissigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Joop 16 maart 2011