pathos
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pa·thos
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hoogdravendheid’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pathos | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- het aandoenlijke, de bezieling
- (pejoratief) hoogdravendheid, bombast
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord pathos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pathos" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pathos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pathos op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be