passagebiljet
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: passagebiljet (hulp, bestand)
- IPA: / pɑˈsaʒəbɪlˈjɛt / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- pas·sa·ge·bil·jet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | passagebiljet | passagebiljetten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het passagebiljet o
- bewijs dat men betaald heeft voor een reis
- bewijs dat men vrij mag passeren
Synoniemen
- [1] vervoersbewijs
Hyponiemen
- [1] treinkaartje
Gangbaarheid
- Het woord passagebiljet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.