paart

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paart

Werkwoord

vervoeging van
paren

paart

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
    • Jij paart. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
    • Hij paart. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van paren
    • Paart! 
Gelijkklinkende woorden
Anagrammen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be