optimistisch
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·ti·mis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | optimistisch | optimistischer | |
verbogen | optimistische | optimistischere | |
partitief | optimistisch | optimistischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
optimistisch
- van het positieve uitgaand
- ▸ De oplevering van het gebouw was in november of december van dit jaar gepland. Na de kerstvakantie moesten de leerlingen erin kunnen. De school houdt rekening met vertraging, maar de wethouder is optimistisch: "Er is geen reden om aan te nemen dat dat niet gaat lukken."[2]
Vertalingen
1. van het positieve uitgaand
Gangbaarheid
- Het woord optimistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "optimistisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ optimistisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron “School in Oost-Souburg achterstevoren gebouwd: 'Bizar'” (11 mei 2022), NOS
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be