oppositie
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·po·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegenstand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1409 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oppositie | opposities |
verkleinwoord | oppositietje | oppositietjes |
Zelfstandig naamwoord
oppositie v
- tegenstand.
- Het leger ontmoette veel oppositie nadat de tegenstanders erin geslaagd waren te hergroeperen.
- (politiek) mensen en partijen die niet tot de regeringspartijen horen
- De oppositie slaagde er toch in veel volgelingen op de been te brengen.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
2. mensen en partijen die niet tot de regeringspartijen horen
Gangbaarheid
- Het woord oppositie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "oppositie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.