opflitsen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·flit·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opflitsen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opflitsen
flitste op
opgeflitst
zwak -t volledig
  1. kort en krachtig oplichten
     Sinds 1 januari staan er langs de invalswegen naar het centrum camera's. Die fotograferen elk nummerbord. Wie een te oude auto heeft, ziet een paar honderd meter verder een rode 'nee' opflitsen: de milieuzone is verboden gebied.[2]
     Een nieuwe file, een korte. Net als ik weer op wil trekken, zie ik verderop het bord boven de snelweg opflitsen: 70. Nou dan weet je het wel. 70 wordt 50 en eenmaal in dat stadium sukkel je met nog hooguit 15 km op de teller onder het bord door. De ballonvaart glipt langzaam door mijn vingers heen. Ik voel het. Zweethanden.[3]
     Met de ‘Guardian Angel app’, te downloaden op de site van www.dus.be kunnen jongeren hun smartphone in allerlei fluokleuren en patronen laten opflitsen. De smartphone moeten ze dan wel op een veilige en zichtbare manier aan het lichaam bevestigen.[4]

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Te oude diesel centrum Utrecht: 90 euro boete” (30 apr. 2015), De Telegraaf
  3. Bronlink Weblink bron
    MARJOLEIN HURKMANS
    “En toen miste Marjolein bijna haar ballon” (08 jul. 2016), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron
    skn
    “Fluorescerende smartphone moet jongeren doen opvallen in verkeer” (01/10/2014), De Standaard
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be