onmondig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·mon·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onmondig onmondiger onmondigst
verbogen onmondige onmondigere onmondigste
partitief onmondigs onmondigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onmondig

  1. geen beslissende invloed hebben
    • De bezoekers verdienden wel een gelijkmaker maar kregen ook na rust nooit echt vat op een counterende thuisploeg en waren zelf vooral onmondig in de zestien. [1] 
    • De Great Game heeft sinds de Eerste Wereldoorlog voor stabiliteit gezorgd aan de randen van Europa. Maar dat had een hoge prijs: absolute monarchieën zijn te lang in het zadel gehouden, de Arabische volkeren bleven onmondig, waardoor terrorisme z’n akelige kop kon opsteken en er een vicieuze cirkel van afhankelijkheid van westers ingrijpen is ontstaan. [2] 
  2. door onvoldoende leeftijd of ontwikkeling niet over zichzelf kunnen beslissen
    • Hij wil een onafhankelijk Indië, dadelijk. De vraag of dan een ander in onze plaats komt, gaat alleen den Indonesiër aan. Hij begeert dien evenmin. Ons ontzegt hij het recht hier te blijven regeeren onder het motto dat de Indonesiër onmondig is. Hij schijnt ons nogal kortzichtig te vinden. [3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Standaard 9-9-2017
  2. NRC Beatrice de Graaf 13 februari 2016
  3. Volkskrant 17 maart 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be