nuance
Uiterlijk
- nu·an·ce
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schakering’ voor het eerst aangetroffen in 1807 [1]
- uit Frans (met het achtervoegsel -ance)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nuance | nuancen nuances |
verkleinwoord | nuancetje | nuancetjes |
- een minimaal verschil
- fijn detail
- De basis begrijpen is makkelijk; de nuance appreciëren duurt jaren.
- [1] betekenisnuance, kleurnuance
- [1], [2] nuanceverschil, nuanceren
2. fijn detail
- Het woord nuance staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nuance" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nuance" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be