nuanceren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu·an·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn met het achtervoegsel -eren[1]

Werkwoord

nuanceren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nuanceren
nuanceerde
genuanceerd
zwak -d volledig
  1. een klein verschil duidelijk laten uitkomen
  2. in een discussie aangeven dat de waarheid meer in het midden ligt
    • Vandaag zijn het de culturele identiteiten en de religieuze opvattingen van mensen en moslims die aangevallen worden volgens de mechanismen van het klassieke racisme. Die verschuiving en deze zogenaamd ‘herwonnen vrijheid’ beknotten op hun beurt de vrije meningsuiting van mensen die nuanceren, die context willen geven aan gebeurtenissen. Mensen uit etnisch-culturele minderheden die deze verschuivingen blootleggen en dit ‘hedendaags’ racisme aanklagen, krijgen de wind van voren. De dominante groep aarzelt niet om het recht op vrije meningsuiting in te perken, als zij zich verontwaardigd voelt over die opinies. [3] 
    • In het verleden betaalde u geen pensioenafdracht voor uw medewerkers van de Gaykrant en recentelijk loog u over uw opleiding op uw cv. Verdienen ouderen in dit land niet een leider die het wat nauwer neemt met regels en feiten? ,,Laat ik het meteen nuanceren, dan hebben we dat gehad. Ik heb een tijdje geen pensioenafdracht betaald. En ik zat op een gymnasium en ik heb examen moeten doen op het atheneum omdat de paters mij in bed aantroffen met een medescholier. [4] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen


Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. nuanceren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard ZATERDAG 2 SEPTEMBER 2017
  4. Tubantia Tobias den Hartog en Deborah Jongejan 12-03-2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be