noorderbreedte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • noor·der·breed·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noorderbreedte -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de noorderbreedtev

  1. (aardrijkskunde) de hoek die de verbindingslijn tussen een plek op het noordelijk halfrond en het middelpunt van de planeet met het vlak van de evenaar maakt
    • De noorderbreedte van Amsterdam bedraagt 52o22'. 
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be