nooddeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

deur die men als uitgang kan gebruiken in een noodsituatie
Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nooddeur nooddeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

nooddeur v/m [1]

  1. deur die men als uitgang kan gebruiken in een noodsituatie
    • Een ooggetuige zag hoe de twee inbrekers het gebouw probeerden open te breken. Op een nooddeur werden later inbraaksporen aangetroffen. Ze hadden geprobeerde deze met een koevoet te openen.[2] 
    • Een passagier van een vliegtuig op Mianyang Nanjiao Airport in China verloor zijn geduld en heeft de nooddeur van het toestel waarin hij zat, geopend voor wat frisse lucht. De man, genaamd Chen, vond de cabine ’te warm’.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen