niksnut
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- niks·nut
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van niks en nut [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | niksnut | niksnutten |
verkleinwoord | niksnutje | niksnutjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die geen nut heeft een niets waard is
- Gelukkig is mijn dochter niet met een niksnut aan komen zetten.
- Er passeert wel eens een halfbakken vormexperiment of een rammelende zin, maar de taal is overwegend trefzeker, conform het streven naar ‘de helderheid van een bergbeekje’. Wanneer twee niksnutten een lift krijgen van een keurige heer, noteert Capote: ‘Zulke gasten wilden altijd graag in auto’s gezien worden, vooral met onbekenden; dan leek het of ze connecties hadden, en bovendien waren er de onvermijdelijke sigaretten’. Waarmee in één moeite door is aangetoond hoe goed de jongeling zich al weet te verplaatsen in figuren die ver van hem afstaan: kleurlingen, meisjes, oude vrouwen, landlopers. Het wijst vooruit naar zijn jubilerende non-fictie meesterwerk In koelen bloede (1966), waarin hij dicht op de huid kruipt van twee moordenaars. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord niksnut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "niksnut" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ niksnut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Auke Hulst 29 januari 2016
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be