neerleggen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: neerleggen (hulp, bestand)
- IPA: /nerlɛgə(n)/
Woordafbreking
- neer·leg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van neer en leggen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
neerleggen |
legde neer |
neergelegd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
neerleggen
- overgankelijk op iets leggen of plaatsen
- Hij legde de hoorn neer.
- overgankelijk afstand doen van iets
- Zij legde haar ambt neer.
- overgankelijk doodschieten
- Hij werd door de kwade man neergelegd.
- overgankelijk een bedrag betalen
- Het bedrag moest vóór 12 uur neergelegd worden.
- wederkerend zich ~ bij het verzet tegen iets opgeven
- Hij legde zich niet neer bij de uitspraak en ging in hoger beroep.
Uitdrukkingen en gezegden
- [2] het werk neerleggen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord neerleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "neerleggen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %