muze

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zanggodin’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord muze muzen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

muze v [3]

  1. (mythologie) in de Griekse mythologie een godin van kunst en wetenschap
  2. inspiratiebron (vaak een vrouw) voor een kunstenaar
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen