minimaal
Uiterlijk
- mi·ni·maal
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘uiterst klein’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
- Afgeleid van minimum met het achtervoegsel -aal [2].
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | minimaal | minimaler | minimaalst |
verbogen | minimale | minimalere | minimaalste |
partitief | minimaals | minimalers | - |
minimaal
- het kleinst mogelijk
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord
minimaal
- Het woord minimaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minimaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "minimaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ minimaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -aal in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %