mimiek
Uiterlijk
- mi·miek
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunst om door gebaren uitdrukkingen weer te geven’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
- Afgeleid van het Franse mimique
- Afgeleid van mime met het achtervoegsel -iek [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mimiek | mimieken |
verkleinwoord | mimiekje | mimiekjes |
de mimiek v
1. gezichtsuitdrukking
- Het woord mimiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mimiek" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mimiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mimiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be