menigte
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- me·nig·te
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘grote hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1280 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | menigte | menigten menigtes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
menigte v
- een grote groep mensen dicht op elkaar
- De menigte was op weg van het station naar het stadion.
- een grote hoeveelheid
Vertalingen
1. een grote groep mensen dicht op elkaar
Gangbaarheid
- Het woord menigte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "menigte" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.