maneuvreren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: maneuvreren (hulp, bestand)
- IPA: /manøˈvrerə(n)/, /mɑnøˈvrerə(n)/
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
maneuvreren | maneuvrerend |
maneuver |
Woordafbreking
- ma·neu·vre·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
maneuvreren |
maneuvreerde |
gemaneuvreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
maneuvreren
- verouderde spelling of vorm van manoeuvreren tot 1996
- Meneer Triphon trachtte altijd zo te maneuvreren, dat er een derde persoon: Sefietje of de tweede meid in de kamer aanwezig was op het ogenblik dat hij ‘goenacht’ wenste. [1]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'maneuvreren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Buysse, C.; A. van Elslander & Anne Marie Musschoot (eds.)Verzameld werk. Deel 3. (1975) Manteau, Brussel; ISBN 902230454X ; p. 234; geraadpleegd 2015-07-15
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Oude spelling van het Nederlands van voor 1996
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal