lucullisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lu·cul·lisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lucullisch lucullischer
verbogen lucullische lucullischere
partitief lucullisch lucullischers -

Bijvoeglijk naamwoord

lucullisch [1]

  1. met weelderige overvloed
     Tientallen verhalen doen over Rama X de ronde. En geloof me: bij niet één verhaal werd ik door de gedachte overvallen dat hier geen lucullisch levende malloot, maar een normaal functionerende, evenwichtige man werd geportretteerd.[2]
     Maar de argeloze naturel die ze onttrok aan Ruhe sanft (een verrekt venijnige aria met een asymmetrische logica en onverwachte melodiesprongen) zullen weinigen haar nadoen. Zoveel wist ook het publiek, dat na (en tijdens) Hongs Bellini-aria uitbrak in lucullisch applaus.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

20 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Een twistgesprek tussen de Foute Jongens” (18/03/2018), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron
    Tom Janssens
    “Thomas Blondelle is finaleplaats meer dan waard” (20/05/2011), De Standaard
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be