leerjongen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

leerjongen wrijft de verf voor de schilder
Uitspraak
Woordafbreking
  • leer·jon·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leerjongen leerjongens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de leerjongenm

  1. jongen die al werkend een vak of ambacht leert
    • ‘Zo heb ik besloten om in China een opleiding tot chef-kok te volgen. Op de koksschool of als leerjongen leer je natuurlijk meer dan als je thuis altijd weer dezelfde dingen klaarmaakt. Je verbreedt je smaak, je leert nieuwe technieken. Ik heb veel bijgeleerd van een Chinese chef die in Japan en Indonesië had gewerkt. Nu moeten ze mijn keuken niet meer afpakken.’[2] 
    • Orhan Pamuk vlecht een oosterse en een westerse vader-zoontragedie in elkaar in zijn roman over een obstinate puttengraver en zijn leerjongen. Boordevol symboliek is dit nieuwe hoogtepunt in het toch al rijke oeuvre van de Turkse Nobelprijswinnaar.[3] 
  2. leerling in het algemeen
     Ze waren een kleine, harde kern van linkse rakkers die oorspronkelijk leerjongens waren geweest van de linkse theoreticus Gotfred Appel en ze hadden al in de vroege jaren zeventig de theorie aanvaard over 'parasietstaten', waarin de arbeidersklasse met behulp van materiële welvaart werd omgekocht tot politieke passiviteit.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard MAANDAG 19 FEBRUARI 2018 DE AFHAALCHINEES
  3. De Volkskrant Olaf Tempelman 3 november 2017 Nieuwe hoogtepunt in het toch al rijke oeuvre van Orhan Pamuk
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be