leent uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leent uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitlenen

leent (…) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlenen
    • Jij leent uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlenen
    • Hij leent uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitlenen
    • Leent uit! 

Gangbaarheid