kunsthandelaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kunst·han·de·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kunsthandelaar kunsthandelaren
kunsthandelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kunsthandelaarm

  1. iemand die voor zijn beroep kunst koopt en verkoopt
    • Rudi Ekkart, die lang onderzoek deed naar eigenaren van in de Tweede Wereldoorlog geroofde kunst, stelt een tentoonstelling samen over deze zogenoemde roofkunst. Die is te zien vanaf 12 mei in de Deventer Bergkerk en omvat onder meer werken die deel uitmaakten van de verzamelingen van nazileider Adolf Hitler en rijksmaarschalk Hermann Göring. Ook is er kunst uit de vroegere collectie van de Nederlandse oorlogsmisdadiger Pieter Menten. De expositie Roofkunst vertelt over Joodse kunsthandelaren en particulieren van wie kunstwerken in de oorlog in Duitse handen terecht waren gekomen. [2] 
     Op een Amerikaanse kunstveiling is een onbekend schilderij opgedoken van Nijmegen van rond de 18e eeuw. 'Probably Paris', was de omschrijving, 'waarschijnlijk Parijs'. Maar kunsthandelaar Patrick Peeters wist wel beter. Als kunstliefhebber en -kenner wist hij meteen dat het om een tafereel bij Nijmegen ging.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Paul Steenhuis 22 maart 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 september 2022 Weblink bron “Schilderij 'Probably Paris' blijkt uniek tafereel uit Nijmegen” (Zaterdag 6 maart 2021), NOS