kritzeln
Uiterlijk
- krit·zeln
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kritzeln |
kritzelte |
(hat) gekritzelt |
zwak | volledig |
kritzeln
- overgankelijk krabbelen, kribbelen, kriebelen, neerkrabbelen (slordig of haastig schrijven)
- onovergankelijk krassen