kollidera
Uiterlijk
- kol·li·de·ra
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kollidere |
kolliderer |
kolliderte |
kollidert |
Klasse 2 zwak |
kollidera
- onovergankelijk botsen, collideren, in aanvaring komen, in botsing komen
- «Dei to toga kolliderte i nærleiken av Badarwas i India.»
- De twee treinen botsten in de nabijheid van Badarwas in India.
- «Dei to toga kolliderte i nærleiken av Badarwas i India.»
- onovergankelijk elkaar overlappen, samenvallen, coïncideren
- onovergankelijk in strijd komen, in conflict komen
- [1-3]: kollidere
- [1]: krasja, krasje, kjøre inn i, køyra inn i, køyre inn i